Gewoon biggenkruid (Hypochaeris radicata)
Vindplaats: Laren, berm parkeerterrein Witte Bergen, 14 mei 2015
Vindplaats google maps
Bloeiwijze:De bloem is geel. Net als bij andere leden van de familie van de composieten samengesteld uit een groot aantal kleine bloemetjes (schotelvormig bloemhoofdje). Er zijn alleen lintbloemen aanwezig. De buitenste lintbloemen zijn groen of grijs aan de onderzijde/ Het hoofdje zit op een kale, bovenaan vertakte stengel met kleine schutblaadjes. De bloeiperiode loopt van juni tot september. Gewoon biggenkruid is een zeer algemeen voorkomende, overblijvende plant, die groeit op droge tot vochtige, voedselrijke, open grond in graslanden en bermen, op dijken en langs heiden.
Composietenfamilie
De composietenfamilie (Compositae of Asteraceae, samengesteldbloemigen, zie madeliefje en paardenbloem) is een van de grootste plantenfamilies, met wel 23.000 soorten. Een bloem van een soort van deze familie is eigenlijk een verzameling van een groot aantal kleine bloemetjes. Bekende soorten zijn de paardebloem, zonnebloem, de andijvie en de kamille. De bloemen kun bestaan uit buisbloemen en/of lintbloemen en/of straalbloemen.
Kenmerken
Gewoon biggenkruid is een soort paardenbloem. De plant groeit op allerlei plaatsen, vooral waar de grond voedsel- en kalkarm is. De stengel is onbehaard en met melksap gevuld. De soort wordt 30-60 cm hoog. De bladeren vormen een breed langwerpig bladrozet, dat getand kan zijn of afgeronde insnijdingen kan hebben. Meestal zijn ze ruw behaard. De eindlob is afgerond. Gewoon biggenkruid draagt een nootje met een lichtbruine haarkroon.
Al in de romeinse tijd kwam biggenkruid in onze streken voor, zoals blijkt uit archeologische vondsten. Biggenkruid is rijk aan eiwit en aan mineralen, zoals calcium en fosfor. Dus zeer geschikt om door grazende dieren te worden gegeten. Omdat het bladrozet op de grond ligt, kunnen koeien het niet eten. Schapen en varkens wel. Varkens zijn ook dol op de wortel, die zij met de snuit uit de grond wroeten. Zo kwam de plant aan zijn naam. De wetenschappelijke naam is grieks; Hypo = onder, Chaeris = big en radicata = wortel.
Gewoon biggenkruid is rijk aan nectar en wordt in de voorzomer veel bezocht door bijen. Een galwesp veroorzaakt gallen in de stengel. De biggenkruidboorvlieg legt haar eitjes in de bloemhoofdjes. De larven van de galwesp leven ook in de bloemhoofdjes. De galmijt heeft het voorzien op de bladeren. Hij leeft in de ingerolde bladrand.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten